1 Chronicles 9

Asels broer Esek had drie zonen: Ulam, de oudste, Jeüs, de tweede en Elifelet, de derde. 1Ulams zonen waren uitstekende strijders en zeer bedreven met hun pijl-en-boog. Deze mannen hadden honderdvijftig zonen en kleinzonen en behoorden allemaal tot de stam van Benjamin. 2

Terugkeer uit Babel

3De stamboom van iedereen in Israël werd zorgvuldig vastgelegd in de Boeken van de Koningen van Israël. Juda was verbannen naar Babel, omdat de mensen God ontrouw waren en afgoden vereerden. 4De eersten die terugkeerden en zich weer in hun vroegere woonplaatsen vestigden, waren de Israëlitische gezinnen, priesters, Levieten en tempeldienaren. 5Toen kwamen ook gezinnen van de stammen van Juda, Benjamin, Efraïm en Manasse aan in Jeruzalem. 6Een van die gezinnen was dat van Utai, de zoon van Ammihud, zoon van Omri, zoon van Imri, zoon van Bani, uit de familie van Peres, de zoon van Juda. 7De Silonieten vormden een andere groep die terugkeerde en daarbij waren ook Silons oudste zoon Asaja en zijn zonen. 8Verder waren er nog de zonen van Zerach, ook Jeüel en zijn verwanten. In totaal zeshonderdnegentig mensen.

9
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse 1.Krøn. 9:8.
10
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses 1.Krøn. 9:7-8.
Onder de leden van de stam van Benjamin die terugkeerden, bevonden zich de volgende personen: Sallu, de zoon van Mesullam, zoon van Hodawja, zoon van Hassenua; Jibneja, de zoon van Jerocham; Ela, de zoon van Uzzi, zoon van Michri; Mesullam, de zoon van Sefatja, zoon van Reüel, zoon van Jibnia.
11De mannen waren allen hoofd van een familie en brachten veel verwanten mee, oud en jong. In totaal keerden 956 Benjaminieten terug.

12
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse 1.Krøn. 9:11.
13
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses 1.Krøn. 9:10-11.
De priesters die terugkeerden, waren Jedaja, Jojarib, Jachin en Azarja, de zoon van Chilkia, zoon van Mesullam, zoon van Sadok, zoon van Merajot, zoon van Achitub. Hij was degene die in de tempel de leiding had.
14Een van de priesters die terugkeerden was Adaja, de zoon van Jerocham, zoon van Paschur, zoon van Malkia. Een andere priester was Masai, de zoon van Adiël, zoon van Jachzera, zoon van Mesullam, zoon van Mesillemit, zoon van Immer. 15Samen met hun verwanten, de familiehoofden, keerden in totaal 1760 priesters terug, moedige mannen voor de dienst in het huis van God.

16Onder de terugkerende Levieten bevond zich ook Semaja, de zoon van Chassub, zoon van Azrikam, zoon van Chasabja, een van de zonen van Merari. 17
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse 1.Krøn. 9:16.
18
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses 1.Krøn. 9:15-16.
Enkele andere Levieten die terugkeerden, waren Bakbakkar, Cheres, Galal, Mattanja, de zoon van Micha, zoon van Zichri, zoon van Asaf; Obadja, de zoon van Semaja, zoon van Galal, zoon van Jedutun, en Berechja, de zoon van Asa, zoon van Elkana, die in de dorpen van de Netofatieten woonde.

19De poortwachters waren de hoofdpoortwachter Sallum, Akkub, Talmon en Achiman, allemaal Levieten. 20Zij zijn nog steeds verantwoordelijk voor de oostelijke koninklijke poort. 21Sallums voorgeslacht voerde via Kore en Ebjasaf terug tot Korach. Hij en zijn naaste verwanten, de Korachieten, waren verantwoordelijk voor de offers en de bescherming van de tempel, precies zoals hun voorouders dat bij de tabernakel hadden gedaan. 22Pinechas, de zoon van Eleazar, was vroeger aanvoerder van deze afdeling. En de Here hielp hem daarbij. 23Ook Zecharja, de zoon van Meselemja, was ooit verantwoordelijk voor de bescherming van de hoofdingang van de tabernakel. 24In totaal waren er in die tijd 212 poortwachters. Zij waren in hun eigen dorpen in de geslachtsregisters ingeschreven en door David en Samuël op grond van hun betrouwbaarheid benoemd. 25Zij en hun nakomelingen hadden de leiding over de tabernakel van de Here. 26Zij waren verdeeld over de vier zijden van de tabernakel: oost, west, noord en zuid. 27Hun familieleden uit de dorpen losten elkaar regelmatig op de sabbat af om samen met hen dienst te doen. 28De vier hoofdpoortwachters, allemaal Levieten, hadden een echte vertrouwenspositie, want zij waren verantwoordelijk voor de vertrekken en schatkamers in de tabernakel van God. 29Wegens hun belangrijke posities woonden zij dicht bij de tabernakel en deden elke morgen de poorten open.

30Sommigen van hen waren belast met het toezicht op de voorwerpen die werden gebruikt bij het offeren en de eredienst, zij hielden alles nauwkeurig bij om te voorkomen dat iets verloren ging. 31Anderen waren verantwoordelijk voor de gewone gereedschappen in de tabernakel, de heilige voorwerpen en de voorraden, zoals het fijne meel, de wijn, de olie, het reukwerk en de specerijen. 32Andere priesters bereidden de specerijen voor het reukwerk. 33Mattitja, een Leviet en de oudste zoon van de Korachiet Sallum, zorgde voor het bakken van de platte koeken die werden gebruikt als spijsoffers. 34Sommige leden van de Kehatfamilie hadden de taak de verse toonbroden neer te leggen, iets dat elke sabbat gebeurde. 35
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse 1.Krøn. 9:34.
36
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses 1.Krøn. 9:33-34.
De koorleiders waren allemaal vooraanstaande Levieten. Zij woonden in de tempel in Jeruzalem en moesten 24 uur per etmaal beschikbaar zijn. Zij waren dan ook vrijgesteld van andere taken.

37
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse 1.Krøn. 9:37.
38
This verse is empty because in this translation its contents have been moved to form part of verse 1.Krøn. 9:37.
39
In this translation, this verse contains text which in some other translations appears in verses 1.Krøn. 9:35-37.
Jeïel, wiens vrouw Maächa was, woonde in Gibeon, waarvan hij de stichter was. Hij had veel zonen: Abdon, de oudste, en verder Sur, Kis, Baäl, Ner, Nadab, Gedor, Achio, Zecharja en Miklot.
40Miklot woonde met zijn zoon Simam in Jeruzalem, dicht bij zijn familieleden. 41Ner was de vader van Kis, Kis was de vader van Saul, Saul was de vader van Jonatan, Malkisua, Abinadab en Esbaäl. 42Jonatan was de vader van Mefiboset en deze was de vader van Micha. 43Micha was de vader van Piton, Melech, Tachrea en Achaz. 44Achaz was de vader van Jara en Jara was de vader van Alemet, Azmawet en Zimri. Deze laatste was de vader van Mosa.
Copyright information for NldHTB